De vorige keer heb ik uitgelegd dat de tussenwervelschijf dunner wordt door verandering van de substantie. Hierdoor komen de wervels dichter op elkaar te liggen. Dit heeft een aantal consequenties 1e Doordat de wervels dichter op elkaar komen te liggen, gaan de zijgewrichten van de wervellichaam ook meer in elkaar schuiven en komen ook dichter op elkaar te liggen.
De druk in deze gewrichtjes wordt dan groter waardoor het slijtage proces toeneemt. Omdat de zijgewrichtjes dichter tegen elkaar aan schuiven is het contact tussen de gewrichtsvlakken groter waardoor er ook minder beweging plaats kan vinden. 2e Tegelijk met het dichter op elkaar komen van de wervels wordt de opening waar de zenuwen de rug in en uitgaan tussen de wervels kleiner. De kans dat de zenuw bekneld raakt wordt dus groter. 3e Het lichaam gaat op een verandering altijd reageren en doet dit in dit geval door extra bot aan te maken aan de zijranden van de gewrichten om het draagvlak groter te maken. Daardoor bestaat er een kans dat deze extra botvorming, de opening waar de zenuw doorheen moet nog kleiner wordt. De kans op uitstraling doordat de zenuw bekneld raakt is hierdoor nog groter 4e omdat de wervellichamen dichter op elkaar zitten worden we stijver omdat bij voorover of achterover buigen de botstukken eerder tegen elkaar komen. Dit laatste heeft ook wel weer zijn voordeel omdat als we nog teveel beweging in de rug kunnen maken we zeker weten dat de zenuwen afgekneld raken. Op dit moment is er aan dit verouderingsproces nog maar weinig te doen. Voorheen werden er nog wel eens wervels vast gezet maar voordat het revalidatie traject was afgerond was het niveau er boven of eronder al weer zo zwaar extra belast dat daar de klachten ontstonden. Belangrijk is om zo min mogelijk overgewicht te hebben want dat geeft alleen maar meer druk op de wervels en zoveel mogelijk in beweging blijven. Tijdens dit proces treedt er stijfheid op. Deze stijfheid kan op verschillende plaatsen ontstaan in combinatie met pijn. In eerste instantie zal er dan toch nog wel bewogen worden maar mensen gaan onbewust om de pijn heen bewegen. Het pijnlijke stijve gewrichtje blijft stijf omdat daar dan niet meer bewogen wordt. Vervolgens gaan door het verkeerde bewegen andere gewrichtjes ook pijnlijk en stijf worden. Ik vergelijk dat altijd met een analoge horloge waarbij het eerste radertje scheef gaat lopen en na verloop van tijd gaat alles scheef staan en loopt het horloge niet meer goed. Door toch te blijven bewegen op een normale manier zorg je ervoor dat alles zo goed mogelijk blijft bewegen. Pijn is dan wel vervelend maar je maakt er niets mee kapot. Als de pijn te erg is dan kun je eventueel een pijnstiller gebruiken. Mocht de pijn na 6 weken niet over zijn, wat slechts bij een gering aantal mensen het geval is dan moet professionele hulp ingeschakeld worden.
In de medische wereld wordt gewrichtsslijtage ook wel arthrose genoemd. We spreken van arthrose als er verlies optreedt van het gewrichtskraakbeen. Arthrose is de meest voorkomende aandoening van het houdings-en bewegingsapparaat. Het gewrichtskraakbeen zit op het einde van het bot, daar waar de botstukken in het gewricht contact met elkaar maken.
Kraakbeen is een bijzonder weefsel binnen het menselijk lichaam. Het werkt als een spons en is daardoor goed in staat om drukveranderingen die bij belasting optreden op te vangen. Tegelijk zorgen deze drukveranderingen ervoor dat het kraakbeen uitzet en weer krimpt. Door dit mechanisme is het kraakbeen in staat om gewrichtsvocht in het weefsel toe te laten en het er ook weer uit te persen. Hierdoor wordt de circulatie in het kraakbeen verzorgt. Kraakbeen wordt dus gevoed door het gewrichtsvocht, want het kan niet tegen bloed, de sponswerking is dus essentieel voor de in stand houding van het kraakbeen. In de loop der jaren is het kraakbeen aan slijtage onderhevig. Naast leeftijd komt het bij vrouwen twee maal zo vaak voor als bij mannen, (over)gewicht speelt mee en kan de belasting tijdens werk bepalend zijn. Verder komt het bij de ene familie meer voor dan bij de andere. Een knieletsel in de voorgeschiedenis met een kraakbeenletsel of bloeding in het gewricht versnelt eveneens de arthrose. Op röntgen foto’s kunnen wel afwijkingen gezien worden, maar de ernst van de afwijking is niet altijd in lijn met de klachten die mensen hebben. Er wordt daarom meer uitgegaan van de klachten die ervaren worden. Daarom is het maken van een foto meestal niet noodzakelijk. De symptomen van arthrose begint met pijn en stijfheid en op den duur achteruitgang in het dagelijks functioneren. Dit komt dan vaak weer door het verminderd bewegen agv de pijn en stijfheid. Tevens neemt in de loop van de tijd ook de spierkracht af en ontstaat er instabiliteit in het gewricht. Het kraakbeen zelf heeft geen pijnvezels. De pijn ontstaat door prikkeling van het gewrichtskapsel waardoor er een ontstekingsproces optreedt, of wanneer de arthrose in een vergevorderd stadium is, door irritatie van het onderliggende bot. Het kraakbeen is super glad en dat zorgt ervoor dat tijdens bewegen er weinig weerstand is in het gewricht. Wanneer het kraakbeen onregelmatig wordt glijden de gewrichtsvlakken niet meer mooi over elkaar. Hierdoor wordt de weerstand groter maar tegelijk gaat het slijtageproces sneller omdat de gewrichtsoppervlakken als het ware over elkaar heen schuren. Bij ernstige gevallen is er dan een knoeperend geluid te horen. Ondanks intensieve onderzoeken is arthrose nog niet te genezen. De behandeling zal tot die tijd symptomatologisch zijn en kan uit verschillende interventies bestaan. Tegen de pijn kunnen pijnstillers en onstekingsremmers geslikt worden. Verder kan de behandeling bestaan uit leefstijladviezen waarbij belasting en belastbaarheid beter in evenwicht komen. Bewegen met belasting blijft immers noodzakelijk om de kwaliteit van het kraakbeen zo optimaal mogelijk te houden. Verder kan oefentherapie helpen om de spieren rond het gewricht te versterken zodat het gewricht zelf minder klappen krijgt te verduren. Mocht dit allemaal weinig helpen dan kan overwogen worden om door de chirurg een prothese te laten plaatsen.
Er is sprake van stress als er langere tijd sprake is van mentale belasting (spanningen). Het is een opstapeling van irritaties, frustraties en vervelende omstandigheden. Als de spanning niet af kan nemen gaat het vroeg of laat een uit weg zoeken in het gedrag of in lichamelijke klachten. Door stress wordt het lichaam in een staat van paraatheid gebracht, constant klaar om te reageren.
Dat kost veel onnodige energie. Toch hoeft stress niet altijd negatief te zijn. Het kan juist ook positief zijn, zoals bij een examen of op het werk om goed te willen presteren. Het maakt u extra scherp en alert, zodat u snel en geconcentreerd kunt werken. Hierna volgt een moment van ontspanning, waardoor energie weer opgeladen kan worden. Stress kan iedere dag voorkomen en hoeft niet ongezond te zijn. Bij negatieve stress is er weinig of géén tijd om te herstellen of de gevraagde inspanning is véél te groot. Het is belangrijk om evenwicht te vinden tussen de eisen die, o.a. door uzelf, aan u worden gesteld en wat u aankunt. Anders gezegd, de balans tussen uw belasting en uw belastbaarheid. Problemen ontstaan wanneer de belasting groter is dan uw belastbaarheid. Het lichaam put zichzelf als maar verder uit, omdat u wilt voldoen aan de gestelde eisen. Het lichaam blijft langdurig in staat van paraatheid en heeft géén tijd om te herstellen.
Stress kan door verschillende factoren worden veroorzaakt, zoals:
Hedendaagse problemen bijv. ruzies met partner, vrienden, collegae, werkgever. Ergernissen in de file. Vergeetachtigheid. Slepende gebeurtenissen bijv. tijddruk op het werk, (relatie)problemen met naaste(n), geldproblemen, (ernstige) ziekte van naasten of van u zelf
Ingrijpende levenservaringen bijv. inbraak, aanranding, jeugdervaring, marteling en natuurrampen. Ook trouwerij, geboorte (klein)kind, ontslag, echtscheiding, examens, overlijden vallen hieronder.
Persoonlijke factoren bijv. het stellen van te hogen eisen aan u zelf (perfectie van je zelf of anderen), faalangst, het zwart/wit denken, geen prioriteiten meer kunnen stellen.
De eerste stressklachten zijn onopvallend en komen algemeen voor. Zij kunnen nogal verschillen van persoon tot persoon.
Lichamelijk: Aanhoudende moeheid, slapenloosheid, spierpijn, hoofdpijn, rugpijn, maagpijn, darmstoornissen, slechte eetlust, afgenomen weerstand waardoor men vatbaarder is voor verkoudheid en griep, hartkloppingen verhoogde bloeddruk en/of verhoogde cholesterol, klamme handen en/of trillende handen.
Psychisch: Sombere buien, piekeren, huilen, niet meer kunnen genieten, niet meer tot rust kunnen komen, prikkelbaarheid, irritatie, verminderde interesse, cynisme, besluiteloosheid, concentratieverlies, vergeetachtigheid, onzekerheid en/of verlaagd zelfvertrouwen.
Verandering in gedrag: Verminderde productiviteit, toenemend gebruik van sigaretten, alcohol of cafeïne, toenemend gebruik van slaap- of kalmeringsmiddelen en/of terugtrekken uit sociale contacten.
De klachten zijn alarmsignalen. Uw lichaam vraagt om aandacht. Hoe eerder u uw klachten erkent, hoe eerder u stappen kunt ondernemen om iets aan de oorzaak te doen. Des te kleiner is de kans op klachten. De belastbaarheid wordt enerzijds bepaald door uw persoonlijkheid en uw eigen effectiviteit. Anderzijds speelt ook uw leefstijl een rol: gezond eten, niet roken, bewegen en voldoende ontspanning zorgen voor een fit lichaam en dat vergroot uw incasseringsvermogen.
Dit klinkt indrukwekkend als diagnose. Het betekent eigenlijk dat er een wrijving optreedt van een peesplaat. Deze peesplaat loopt van het bekken naar het scheenbeen. Deze peesplaat loopt aan de zijkant van het bovenbeen en sommige voetballers hebben daar ook wel eens een knietje in gehad en dan noemen we het een ijsbeentje en dat is ook een heel vervelende blessure.
Deze peesplaat ontspringt uit een spier die aan het bekken vast zit. Zoals ik al eerder zei loopt deze peesplaat via de zijkant van het bovenbeen over de knie naar de bovenkant van het kuitbeen en het onderbeen. Wanneer je het bovenbeen aanspant om te strekken zie je aan de buitenkant een inkeping lopen. Daar loopt de peesplaat en is tevens de overgang tussen die knie strekkers en kniebuigers Aan de buitenkant van de knie zit een kleine verdikking. En normaal gesproken kan die peesplaat bij het buigen en strekken van de knie gewoon over die verdikking heen schuiven. Echter wanneer die peesplaat te strak staat, komt er meer wrijving en gaat op den duur irritatie ontstaan. Er zijn verschillende redenen waarom die peesplaat strakker komt te staan: Wanneer iemand O-benen heeft. De peesplaat moet dan een langere weg afleggen Wanneer de spier meer gespannen is waardoor hij de peesplaat strakker trekt. Wanneer iemand teveel op de buitenkant van de voet staat. Bij hardlopers die teveel aan de buitenkant van een bolle weg lopen. Het verloop van de pijn gaat in de stadia van de overbelasting blessures waar ik al eerder over heb geschreven. De klachten treden vooral op wanneer de knie van buigen naar strekken of omgekeerd gaat bij zo’n 30 graden. Dat is het moment waarop de pees over het uitsteeksel heen gaat. Je kunt dan denken aan traplopen of fietsen, maar ook aan hardlopen. Als je deze klachten hebt is het belangrijk om niet door de pijn heen te lopen want het gaat niet vanzelf over. Belangrijk is natuurlijk om de oorzaak te achterhalen. Aan 0-benen is niet zo makkelijk iets te doen, maar je kunt wel de ondergrond van het lopen aanpassen zodat er een vlakkere ondergrond is. Verder kun je met zooltjes ook het een en ander corrigeren. De verhoogde spanning van de spier ligt vaak in het verkeerd gebruik van de spieren rond het bekken of de rug. Dus ook daar moet gekeken worden of dat allemaal goed functioneert. De spier kan met specifieke rekoefeningen opgerekt worden zodat de spanning op de peesplaat verminderd. Als fysiotherapeut behandelen we daarnaast het pijnpunt ook lokaal met een diepe massage. Wij noemen dat dwarse fricties. Door deze massage verdwijnt de pijn en herstelt het weefsel zich. Na enkele behandelingen en het weghalen van de oorzaak van deze klachten is dit vervelende probleem binnen enkele weken opgelost.
Het lichaam heeft een groot aantal botten. We kunnen nooit precies zeggen hoeveel botten de mens heeft omdat dat simpelweg per individu verschilt. Dat heeft alles te maken met de hoeveelheid sesambeentjes die er aanwezig zijn want dat is per persoon namelijk anders. Al heel lang geleden zijn de sesambeentjes ontdekt in het lichaam. Het waren toen kleine botjes in de vorm van sesamzaadjes zodoende heten ze sesambeentjes of (ossa sesamoidea). Deze sesambeentjes zitten in de buurt van gewrichten m.n. in de tenen en vingers en zitten in het verloop van de pezen. Het bekenste sesambeentje is echter de knieschijf. Wat is nou de functie van zo’n extra botje. Het sesambeentje zit als het ware ingekapseld in de pees. Hierdoor is de pees op de plek bij het gewricht wat verdikt en komt hij ook iets van het gewricht af te liggen. De pees maakt dus een kleine bocht. Hierdoor wordt de richting van de trekkracht van de pees net iets anders. Het sesambeentje heeft een soort katrolfunctie. Door deze katrolfunctie kunnen we meer trekkracht genereren of je kunt ook zeggen dat het hierdoor voor het lichaam minder energie kost dezelfde functie uit te voeren. Als we dit nu bij de knieschijf bekijken dan zien we dat deze geheel ingekapseld is door de quadriceps. (Dat is de vierkoppige bovenbeenspier) Deze spier loopt vanaf de voorkant van de bekkenkam naar iets onder de knie en zit vast aan het scheenbeen. De voornaamste taak van deze spier is het strekken van de knie. Omdat de spier dus vanuit de bekkenkam komt loopt hij iets schuin naar beneden. Bij vrouwen die een bredere bekken hebben loopt deze spier over het algemeen schuiner dan bij mannen. De spierbuiken lopen over het bovenbeen en gaan net boven de knie over in de pees waar de knieschijf in zit. Onder de knieschijf zit nog een pees die dan zo’n 5 cm eronder vast hecht aan het scheenbeen. Wanneer we de knieschijf niet hadden dan zou deze pees recht naar beneden lopen en zou het veel moeilijker zijn om onze knie te strekken. Doordat de knieschijf er wel zit, maakt de pees een kleine bocht waardoor er een veel gunstigere trekkracht ontstaat op het onderbeen. Ik heb een aantal mensen gezien waarbij het noodzakelijk was om de knieschijf te verwijderen. Dit geeft ontzettend veel problemen. Enerzijds omdat de spier dan direct over de botten van het bovenbeen heen moeten glijden wat veel meer wrijving veroorzaakt maar tegelijk hebben deze mensen ook veel minder kracht in hun been. Gelukkig komt het ook maar zeer sporadisch voor dat de knieschijf verwijderd hoeft te worden. Dit gebeurt alleen wanneer de knie bij een trauma verbrijzeld is.
Dystrofie is in Nederland bekend onder vele verschillende namen. Behalve dystrofie zult u o.a. de termen posttraumatische dystrofie (PD), Sudeckse Dystrofie, Sympatische Reflex Dystrofie en CRPS (Complex Regionaal Pijn Syndroom) tegenkomen. Er zijn wel 50 verschillende namen voor deze aandoening. Tot op heden is dystrofie een onbegrepen aandoening.
Het ontstaat vaak na een letsel aan pols of enkel of na een operatie. Soms ontstaat dystrofie zelfs spontaan. De Ernst van de dystrofie staat los van de ernst van het letsel. Er zijn een aantal theorieën over het ontstaan van dystrofie waarbij de theorie m.b.t. de reactie van het zenuwstelsel en de ontstekingstheorie op de voorgrond staan. Er zijn aanwijzingen dat stressvolle gebeurtenissen ook een rol van betekenis kunnen spelen in het ontstaan van dystrofie. Er zijn vele symptomen die aanwezig kunnen zijn bij dystrofie. Dit wil niet zeggen dat als u één of enkele van deze symptomen bij u ontdekt, u dystrofie heeft. Indien 4 van de 5 onderstaande symptomen aanwezig zijn dan wordt gesproken van dystrofie:
- Zwelling;
- Veranderde huidskleur (blauw/rood);
- Veranderde temperatuur (verhoogd/ verlaagd);
- Beperking in beweging met toename van de klachten tijdens of na inspanning;
- Diffuse pijn
Verder kunnen nog andere klachten voorkomen, zoals overmatig zweten, extreme haar-, en nagelgroei, zenuwaantasting met gevoelsverandering en krachtvermindering, bewegingsbeperking, botontkalking en een slechte voedingstoestand van spieren en huid. Artsen stellen de diagnose o.b.v. een vraaggesprek en de uiterlijke symptomen. Onderzoeken als röntgen, botscans en bloedonderzoek geven geen meerwaarde bij het stellen van de diagnose. Er bestaat nog geen behandeling waar alle patiënten met dystrofie positief op reageren. Uit recent onderzoek blijkt dat fysiotherapie een bijdrage levert aan de behandeling van dystrofie. Er zijn naast fysiotherapie nog andere behandelingen die verschillend worden ervaren. Enkele van deze behandelingen zijn: medicatie voor vaatverwijding, de ontsteking te remmen en de pijn te verminderen én pijnbestrijding. Fysiotherapie zal gericht zijn op oefenen om vaardigheden zoals lopen, tillen, reiken e.d. te verbeteren. Verder zou de therapie zich kunnen richten op de pijn, de overgevoeligheid en de regulering van de dagelijkse belasting. Hoe sneller dystrofie wordt vastgesteld en hoe sneller de behandeling wordt ingesteld hoe beter het herstel zal zijn. Het merendeel van de patiënten met dystrofie geneest met weinig of geen restverschijnselen binnen enkele weken of maanden. Als het begin van de behandeling lang op zich laat wachten of een behandeling niet aanslaat zal de prognose voor herstel minder gunstig zijn. Een klein gedeelte van de patiënten met dystrofie houdt blijvende beperkingen en pijn. Deze mensen zullen hun leven moeten aanpassen aan hun aandoening. Door de onoplosbaarheid van de aandoening kunnen problemen ontstaan rondom het sociaal functioneren zoals op het werk, in hobby’s en het in gezinsleven. Het is vaak belangrijk om uit te zoeken welke factoren op psychisch, fysiek en sociaal gebied de belemmering vormen voor herstel. Op elk van deze gebieden kan hulp geboden worden als blijkt dat het herstel hierdoor belemmerd wordt.
Gewrichten bestaan uit twee of meerdere botstukken. Maar hieromheen is nog veel meer aanwezig om ervoor te zorgen dat het gewricht ook goed kan functioneren. Hoe het gewricht in elkaar zit is erg afhankelijk van welke functie het uitvoert. We begrijpen allemaal dat een gewricht wat steun moet geven anders functioneert dan een gewricht waaraan juist veel beweeglijkheid gevraagd wordt. Vergelijk maar een heupgewricht waarbij het bovenbeen stevig verankerd is in het bekken met het schoudergewricht waarbij de bovenarm min of meer tegen het schouderblad aan hangt. De gewrichten worden bij elkaar gehouden door de actieve structuren zoals spieren en pezen. We noemen dit actieve structuren omdat we die zelf kunnen beïnvloeden. Daarnaast zijn er nog een aantal passieve structuren die ervoor zorgen dat de botstukken bij elkaar gehouden worden. Dit zijn o.a de vorm van de gewrichtsvlakken. Hoe beter de gewrichtsvlakken in elkaar passen hoe meer stevigheid het geeft. Het kapsel. Hierdoor wordt er een lichte onderdruk in het gewricht gecreëerd zodat het vacuüm gezogen wordt en dus beter aan elkaar blijft plakken. Kraakbeenringen die ervoor zorgen dat de kom verdiept wordt waardoor het gewricht beter in elkaar past. Verder zijn er nog de gewrichtsbanden, dit zijn soms verstevigingen van het kapsel maar soms zijn ze ook los in het gewricht aanwezig zoals de kruisbanden van de knie. De gewrichtsbanden ook wel ligamenten genoemd zorgen ervoor dat bij bewegingen de botstukken goed op zijn plaats blijven ten opzichte van elkaar. Door de krommingen van de botstukken van het gewricht en de spanning die op de gewrichtsbanden komen ontstaat een mooie glij en rol beweging van de botstukken. Als door een verkeerde beweging het gewricht uit de kom schiet omdat de actieve en/of de passieve structuren de botstukken niet goed op zijn plaats houden dan hebben we het over een distorsie of luxatie. Op dat moment treed er altijd in meer of mindere mate een beschadiging op. Met name de gewrichtsbanden als onderdeel van het kapsel worden dan opgerekt. In het normale functioneren treedt er ook rek op de banden maar dat is een natuurlijk proces. Als we een bruine elastiek nemen en we trekken die uit en we laten hem weer los dan komt de elastiek weer terug in de oorspronkelijke toestand. Als we het elastiek nog verder uittrekken tot het bruin wat wittig wordt, dan treedt er plastische vervorming op. Als we het elastiek dan weer loslaten is het uit gelubberd. Trekken we het elastiek nog verder uit dan scheurt het in tweeën en heeft het helemaal geen functie meer. Als er na zo’n trauma teveel speling op het gewricht zit ( denk aan een enkelverstuiking maar ook aan een schouderluxatie) dan moeten de actieve structuren harder gaan werken om het gemis van de passieve structuren op te vangen. Door gerichte spieroefeningen is dit in de meeste gevallen goed op te vangen.
De Verstuikte enkel
Per jaar zijn er 600.000 enkeltrauma’s, waarvan meer dan de helft optreedt tijdens de sportbeoefening. Hiervan gaan er 210.000 naar de huisarts. Dat zijn toch grote aantallen. Er is een grote verscheidenheid van ernst van de verstuikte enkel. Sommigen lopen na een paar dage weer vrolijk rond terwijl anderen blijvend last houden. We spreken dan eerder van functionele instabiliteit.
De enkel bestaat uit 3 botstukken, het kuitbeen aan de buitenkant van het onderbeen en het scheenbeen aan de voorkant/binnenkant van het onderbeen. Deze botstukken vormen aan de onderkant een vork. Tussen deze botten scharniert het sprongbeen. Het sprongbeen is aan de voorkant breder dan aan de achterkant. Wanneer we de voet helemaal optrekken zit het sprongbeen klem tussen de vork. Maar als we de voet helemaal naar beneden laten wijzen (of op de tenen lopen) zit het smalle stuk van het sprongbeen tussen de vork en dus veel losser en is er dus minder stabiliteit in het gewricht. Als er minder stabiliteit vanuit de botstructuur is wordt er meer gevraagd van de banden en de spieren. Deze kunnen dat normaal gesproken goed opvangen. Maar het kan door een onverwachte beweging fout gaan. meestal zwikt de enkel naar binnen om (95%). Dit heeft ook te maken met de vorm van de botten. U merkt dat zelf als u de voet naar binnen of naar buiten beweegt. Als u door de enkel gaat is er pijn, hij wordt snel dik en na een paar dagen is hij ook bont en blauw. In eerste instantie is belangrijk om te weten of hij niet gebroken is. Wanneer iemand binnen 48 uur op het been kan staan is de kans op een breuk gering. Als er twijfel over is kan een röntgenfoto hierover uitsluitsel geven. Normaal gesproken kan iemand na 1 of 2 weken weer normaal lopen en zijn binnen 6 tot 8 weken de functies volledig hersteld, en kan na 12 weken de sport weer hervat worden. Er zijn wel een aantal factoren die het herstel kunnen remmen zoals: arthrose of slijtage, een ontstekingsreactie, overbelasting tijdens de herstelfase, onverklaarbare pijn, angst om te bewegen, instabiliteit en herhaaldelijke verstuikingen. Direct na het trauma is het belangrijk dat de zwelling afneemt. Dit kan door de enkel hoog te leggen ijspakkingen te gebruiken 3x daags 20 minuten en licht te bewegen zonder pijn. Eventueel kan er een drukverband aangelegd worden. Pas als de zwelling geslonken is kan er een tapeverband aangelegd worden. Na 3 dagen kan weer begonnen worden met lopen op geleide van de pijn, eventueel met ondersteuning van krukken. De pijn of zwelling mag hierdoor niet toenemen want dan is de belasting te groot. Vervolgens kan daarna begonnen worden met oefeningen, die in de loop van het traject steeds zwaarder en intensiever worden zodat er weer met een goed gevoel de sport hervat kan worden. Verder is het belangrijk om herhaling van het trauma te voorkomen door goed schoeisel te dragen met als mogelijke aanvulling een brace.